Inleiding
Het gebruik van hoortoestellen is bij gehoorverlies wereldwijd minder dan 50%. Dat geldt zelfs in landen waar hoortoestellen gratis zijn. Daarvoor zijn meerdere verklaringen aan te dragen. Allereerst kan het vooringenomen beeld dat een hoortoestellen kleeft een rol spelen. Ook kan het zijn dat slechthorenden denken dat de kosten voor hoortoestellen hoog zijn, dat ze niet of onvoldoende helpen of dat ze onprettig klinken of fluiten.
De onderzoekers, werkzaam bij het ‘Office of Research in Clinical Amplification (ORCA)’ van WS Audiology in Illinois, vermoedden echter dat mensen met een mild tot matig gehoorverlies de achteruitgang van het verstaan mogelijk veel minder als probleem ervaren dan dat dit in werkelijkheid is: ze voelen zich niet beperkt terwijl ze dat in werkelijkheid wel zijn.
Niet voor niets zijn het vaak de partner, kinderen, vrienden of kennissen die de persoon met gehoorverlies aansporen om eindelijk eens keer voor een hoortest naar de audicien te gaan.
Het verschil tussen het door de slechthorende zelf ervaren subjectieve gehoorverlies enerzijds en het objectieve te meten gehoorverlies anderzijds, kan volgens de onderzoekers een belangrijke reden zijn voor het lage gebruik van hoortoestellen.
De praktijk in Nederland
In Nederland is het toonaudiogram een van de standaardmetingen om te bepalen of iemand gehoorverlies heeft. Deze test heeft slechts een matig verband met de ervaren problemen die mensen in de praktijk ervaren met verstaan. Dat geldt ook voor het spraakaudiogram in stilte en in ruis.
Audiologische centra hebben al sinds de vorige eeuw de beschikking over een Nederlandse zogeheten SRT-Test (Speech Reception Threshold test, ook wel Plomp-Mimpen test genoemd). De basis daarvoor is eind jaren zeventig gelegd. De verkregen SRT-testwaarde is het laagste geluidsniveau (in decibel) waarbij een persoon 50% van de aangeboden spraak correct kan herhalen. Met deze test is zowel het verstaan van spraak in stilte als in in lawaai te meten. De versie waarbij het achtergrondlawaai uit fluctuerende ruis bestaat, blijkt een goede indicatie te geven van de beperkingen die slechthorenden in de praktijk ervaren.
Oticon’s alternatief
Een goed alternatief is de Audible Contrast Threshold gehoortest. Deze test introduceerde Oticon afgelopen jaar. De test is ingepast in de aanpassoftware van het bedrijf. Deze ACT-test die is ontwikkeld door Interacoustics is een taalonafhankelijke test die een goede voorspelling weet te geven voor het verstaan in lawaai. Dit is een van de weinige tests die voorhanden is Nederland om (snel) een indicatie te krijgen over de capaciteit van de slechthorende cliënt bij het verstaan in lawaai.

De OSID-Test
Onderzoekers ontwikkelden recent de Engelstalige Objective-Subjective Intelligibility Difference (OSID) test. Deze test vergelijkt objectieve en subjectieve scores bij het luisteren naar thematisch verbonden zinnen. De test vormt een betere afspiegeling van alledaagse communicatie dan de eerder ontwikkelde Engelstalige tests. De onderzoekers namen de OSID-test af bij zowel normaalhorenden als slechthorenden, met en zonder hoortoestel.
Resultaten en Implicaties
De resultaten laten zien dat normaalhorende luisteraars hun spraakverstaanbaarheid nauwkeurig kunnen inschatten. Slechthorende luisteraars zonder hoortoestel bleken daarentegen hun eigen spraakverstaanbaarheid vaak te overschatten. Wanneer deze luisteraars hun hoortoestel gebruikten, was het verschil tussen de objectieve en subjectieve scores kleiner. Hoortoestellen blijken de kloof tussen perceptie en werkelijkheid dus te verkleinen.
Overschatters en onderschatters
Het onderzoek laat zien dat ook op het gebied van horen mensen zichzelf regelmatig blijken te overschatten. Dat zorgt ervoor dat iemand die wel aantoonbaar gehoorproblemen heeft, geen hulp gaat zoeken. Aan de andere kant zijn er ook een (beperkt) aantal mensen met een normaal audiogram dat vindt dat hun gehoor onder de maat is. Deze groep onderschat juist hun hoorcapaciteit.
Zorgverleners zouden volgens de auteurs van het artikel dan ook niet alleen objectieve informatie moeten verzamelen over het gehoor van hun cliënten, maar ook inzicht moeten krijgen in de perceptie van hun gehoorproblemen. Door deze verschillen te identificeren kunnen zij nog beter inspelen op de behoeften en verwachtingen van hun cliënten.
Negatieve consequenties slechthorendheid
Bekend is dat slechthorendheid aardig wat negatieve consequenties kan hebben. Zo hebben slechthorenden die niet aan een hoortoestel gaan vaker last van depressies en neerslachtigheid, maken ze zich vaker zorgen, zijn angstiger, onzekerder, en zijn vaker achterdochtig en ook minder sociaal actief.
Ook kan slechthorendheid er uiteindelijk voor zorgen dat verschillende hersenfuncties achteruitgaan. Dit komt doordat verschillende hersengebieden niet meer worden gestimuleerd. Ook is uit onderzoek gebleken dat er een relatie is tussen slechthorendheid en dementie. Ouderen die een hoger risico op dementie lopen, blijken hun cognitieve achteruitgang met bijna 50% kunnen verminderen door hoortoestellen te dragen. Bijtijds het gehoorverlies compenseren met een hoortoestel is dan ook om meerdere redenen belangrijk.
Conclusie
De auteurs laten zien dat het belangrijk is om zowel objectieve als subjectieve metingen van spraakverstaanbaarheid af te nemen bij slechthorenden. Dit helpt om beter in te kunnen spelen op de behoeften en verwachtingen van de cliënt. Door tijdens de aanpasprocedure beide metingen uit te voeren, is het ook mogelijk aan de cliënt de impact van hun hoortoestellen te laten zien. Dat zorgt op zijn beurt volgens de auteurs uiteindelijk ook tot meer tevredenheid bij de slechthorende cliënt.
In Nederland is een goede spraak-in-lawaai test beperkt voorhanden in de audicienspraktijk. De ACT-test die een schatting van het verstaan in lawaai maakt, is een goed alternatief daarvoor.
Bron: Slechthorenden overschatten vaak hun hoorcapaciteit verscheen allereerst op Hoorzaken.